Deze geografische ondersoort van Cedrus libani is een snelgroeiende grote boom met op latere leeftijd horizontaal staande takken. Van nature groeiend op droge, kalkrijke berghellingen in het Atlasgebergte in noordwest Afrika. De stam is eerst nog grijs en glad maar wordt bij oude bomen ruwer. Later in kleine plaatjes loslatend waardoor de roodbruine bast vrij komt. De vertakking is vrij los en open en de twijgen zijn eerst nog grijsgroen tot grijsbruin maar worden in het tweede jaar grijs. De naalden staan in bundels van 20 - 40 bijeen en zijn 2 - 2,5 cm lang. In de herfst verschijnen de opstaande kegels. Jonge kegels zijn groen maar kleuren later paarsbruin tot bruin. Deze ceder verlangt veel zon en kan goed tegen luchtvervuiling.