Bladverliezende conifeer die lange tijd smal piramidaal blijft maar uiteindelijk 7 - 10 m breed wordt. Oude bomen vormen in of nabij water bovengrondse kniewortels. Deze kunnen tot circa 1 m hoog en 30 cm breed worden. De vezelige stam is zeer knoestig en onderaan zeer breed wordend. Hij tordeert spiraalsgewijs tegen de klok in. Jonge scheuten en kortloten zijn groen. Deze kortloten zijn 5 - 10 cm lang, met verspreid staande naalden. Dit in tegenstelling tot Metasequoia, waar de naalden tegenover elkaar staan. Kortloten en naalden vallen in de herfst gelijktijdig af. Op langloten zijn de naalden schubvormig en radiaal spiraalvormig afstaand. De herfstkleur is oranjebruin tot roodbruin. Het is een eenhuizige boom met na de bloei eironde groene kegels die bij rijping bruin worden. Verdraagt langdurig onder water staan.